bloedvlek hebben op de borst. Ze was bang voor muizen, adders, kikvorschen, musschen, bloedegels, den donder, koud water, tocht, paarden, bokken, roodharige menschen en zwarte katten en vond krekels en honden onreine schepsels. Ze at kalfsvleesch noch duiven, kreeft noch kaas, asperges noch hazen, noch watermeloenen (omdat een opengesneden meloen deed denken aan het afgeslagen hoofd van Johannes den Dooper) en de gedachte alleen aan oesters, die ze nog nooit had gezien, deed haar rillen. Ze at graag veel en goed en hield zich streng aan de vastendagen. Ze sliep tien uur daags. Het eenige boek, dat ze gelezen had, heette Alexis of de hut in het woud, ze schreef éen, hoogstens twee brieven in het jaar en kon overheerlijk vruchten inmaken en groente, ofschoon ze zelf niets deed en zich niet graag bewoog.